Captain Stubing en gipsen kinderhoofden

Wie denkt dat je als chronisch zieke niets te doen hebt is gek. Je rent je rot van afspraak naar afspraak. Van dokter zus naar dokter zo, therapeut A naar therapeut B, en in mijn geval komen daar de veelvuldige bezoekjes aan de orthopedische instrumentenmaker bij. 
Ik kom daar voor ring-en-polssplints (zilveren braces die mijn hypermobiele vingers en polsen bij elkaar houden) en voor mijn draagorthese (een vernuftig katrolgestuurd ijzeren omhulsel die mijn arm draagt en ervoor zorgt dat mijn schouder niet uit de kom gaat). Zonder de instrumentenmaker zou mijn leven een stuk wiebeliger, pijnlijker en minder mobiel zijn, dus ik draag de goede man op handen (nou ja, op één dan).

Vandaag zit ik in zijn instrumentenkamer omdat ik problemen heb met mijn draagorthese. In de hoek naast mij leunen een knie en onderbeen gebroederlijk tegen elkaar aan. Boven mijn hoofd hangt een gigantische poster van een man die met een ijzeren poot in korte kaki broek nonchalant bij een plezierjacht staat. Ergens op de wereld moet een fabriek staan waar dit soort posters gedrukt worden. Modellenbureaus  met speciale bakken waar mensen met ijzeren benen inzitten. Ik zie mezelf in gedachten met mijn draagorthese en splints voor zo’n glanzende boot staan, in een kek jaren ’50 jurkje, ondeugend naar de kapitein knipogend.

Voordat ik in gedachten afdwaal naar een speciale Loveboat aflevering waarin captain Stubing mij heroïsch redt van een haaienaanval, waarbij ik een arm en een halve hand verlies zodat ik voor de rest van mijn leven samen met Andy Warhol geheel verzorgd over de wereld mee mag varen, word ik naar de aarde teruggetrokken door de stem van de instrumentenmaker die vraagt hoe het met pip en dip gaat. Voor de duidelijkheid, pip en dip zijn de bovenste en middelste vingerkootjesgewrichten.
‘Met pip en dip gaat het goed,’ antwoord ik, het is de draagorthese die problemen geeft.

‘Vertel,’ zegt de instrumentenmaker.
‘Nou, vorige week zat ik er met mijn pip-splint in vast.’
‘Hè? Hoe krijg je dat nou weer voor elkaar?’
‘Nou, zo moeilijk was dat niet hoor, het gebeurt wel vaker. Dan wil ik hem vastmaken, en blijf eraan haken. Laatst gebeurde het in een parkeergarage. Stond ik daar, met mijn goede hand in mijn oksel voorovergebogen aan dat katrolletje te prutsen. Ik leek wel een uit de lucht gevallen gehandicapte heks met die zwarte cape om me heen, jeweetwel, waar mijn napoleonarm zo mooi de ruimte onder heeft, tussen al die auto’s. Iedereen kijken.’

‘Dat maak jij er van, dat ze kijken. Maar goed, dat is niet handig, nee.’
‘Nee, het werkt niet zo, op deze manier.’
‘Dan moeten we iets anders verzinnen.’
‘Daar hoopte ik op.’
‘Ben je verder al een beetje gewend aan al die hulpmiddelen?’
‘Jawel, al zit mijn ijdelheid me nogal eens in de weg.’
‘Je moet  ook niet van die strakke dingen dragen, losse dingen zijn beter, wijde mouwen, zoals die cape bijvoorbeeld, daar kun je alles onder verstoppen.’
‘Hm. Ja. Misschien. Maar ik heb niks los. Dan moet ik allemaal nieuwe kleren kopen.’

In een kamer naast ons zet een baby het op een krijsen. Het gaat door merg en been.
‘Hoor je dat?’ vraag ik geschrokken.
‘Da’s een baby,’ antwoordt de instrumentenmaker droog.
‘Ja, dat hoor ik, maar wat doet een baby hier? Hoe kan een baby nou al zo ‘stuk’ zijn dat ie hulpmiddelen nodig heeft?’
‘Deze krijgt een gipsen hoofd.’
‘Een wat?’
‘Een gipsen hoofd.’
Ik probeer me een baby met een gipsen hoofd voor te stellen maar faal jammerlijk.

‘Ach niet. Hoe dan? Je zit me gewoon in de maling te nemen. Baby’s hebben geen gipsen hoofden.
‘Toch wel hoor,’ antwoordt de instrumentenmaker. ‘Dat krijgen ze bv als hun schedel raar gegroeid is. Om het te corrigeren.’
‘Dat is ziek!’
‘Ach, ze protesteren een dag, en daarna denken ze dat het zo hoort. Dat is het voordeel van baby zijn.
Ik denk aan mijn eigen geklooi en gemekker soms met mijn hulpmiddelen, hoe lang het duurt voordat ik er een beetje aan gewend raak.

Het gehuil van de baby is overgegaan in gejammer. Zo klinkt mijn logeerkat ook als hij om eten zeurt. Ik probeer het te negeren terwijl de instrumentenmaker met haakjes, formulieren en meetlintjes in de weer is, maar wederom faal ik.
‘Ja, jemig,’ roep ik uit, ‘ nu zit ik de hele week met dat beeld in mijn hoofd van een baby met een gipsen hoofd. Dat krijg ik er voorlopig niet uit, dat begrijp je wel.'
‘Daarom zei ik het ook,’ gniffelt de instrumentenmaker.
‘Oh, nou, lekker dan.’
‘Ja, ik dacht, daar kan ze vast leuk over schrijven.’
‘Nou, bedankt. Voor het meedenken, dan maar.’
‘Graag gedaan.’

Reacties